WIE KAN IK NOG VERTROUWEN?
Homoseksueel in nazi Duitsland en bezet Nederland

Musea en archieven negeren homogeschiedenis
Klaus Müller
In: Gay Krant 560, 27e jaargang, Juli 2006, p. 20-21

De Nederlandse samenleving is sinds de jaren zestig vergaand veranderd. Als een van de weinigen landen in de wereld heeft Nederland gelijke rechten voor homoseksuelen goed geregeld. Maar Nederlandse musea en archieven gaan door alsof er niets is gebeurd: homoseksualiteit blijft er als vanouds onzichtbaar. Dont’ ask, don’t tell, don’t preserve.
Hoe vergaand geïntegreerd zijn homoseksuelen daadwerkelijk in het Nederlandse collectieve geheugen? Is de homogeschiedenis deel van het nationale erfgoed geworden of verdwijnen wij daarin opnieuw haast als vanzelfsprekend?

In vergelijking met andere media - televisie, film, literatuur of theater – waarin homoseksualiteit al lang vanzelfsprekend deel uitmaakt lopen musea en archieven achter. Ze hebben hun collectie zelden vanuit dit perspectief bekeken. Terwijl musea wel, en terecht, een doelgericht beleid tegenover nieuwe bezoekers uit migranten gemeenschappen ontwikkelen, ontbreken vergelijkbare initiatieven bij dit thema.

“Wat voor de één een anekdote is, is voor de ander bittere realiteit. Hoeveel anekdotes hebben we nodig?”, vroeg Ayaan Hirsi Ali bij de opening van de tentoonstelling Wie kan ik nog vertrouwen? - homoseksueel in nazi Duitsland en Nederland in Westerbork op 21 april. Op 21 september opent de tentoonstelling in het Amsterdamse verzetsmuseum. Haar vraag raakt de kern van het collectief geheugen rond het thema homogeschiedenis. Hoe wordt uit een anekdote, interessant voor een moment, een verhaal dat wij het waard vinden om te vertellen en te bewaren? Hoe kunnen wij zeker stellen dat de homogeschiedenis een vanzelfsprekende deel van de nationale geschiedenis wordt?

De expositie Wie kan ik nog vertrouwen? toont het leven van lesbische vrouwen en homoseksuele mannen in Duitsland en Nederland tussen 1933 en 1945, met als zwaartepunt hun vervolging en verzet. Het is de eerste keer in Nederland dat deze ‘zwarte bladzijde van de homogeschiedenis’ zo duidelijk in beeld wordt gebracht.
Bij het maken van deze tentoonstelling viel mij opnieuw op hoe schaars het materiaal is. Over de homogeschiedenis in de 20ste eeuw, zowel de zwarte bladzijden als de successen vanaf de jaren zestig, is nauwelijks iets terug te vinden in Nederlandse musea of archieven. Ik kon vooral terecht bij private bronnen, particuliere archieven zoals het privé archief van Jan Carel Warffemius en het IHLIA archief voor foto’s, objecten en correspondenties. Zij proberen te redden en te bewaren, maar vanwege hun zeer beperkte middelen is dit vaak tevergeefs. Het gros van documenten uit de 20ste eeuw waarmee het leven van homoseksuelen gedocumenteerd zou kunnen worden, belandt op de vuilnis.
De musea en archieven staan vaak met lege handen. Ze hebben hun collectie haast nooit vanuit dit perspectief bekeken, er wordt niet doelgericht verzameld, en men kan dan ook geen expertise bieden.
Dit gebrek is vooral te wijten aan een hardnekkig vooroordeel. Homoseksualiteit wordt nog steeds gereduceerd tot een geschiedenis van seksualiteit en identiteit. Terwijl het begrepen en bestudeerd zou moeten worden als deel van een complexe sociale geschiedenis. De levens van lesbische vrouwen en homoseksuele mannen in de twintigste eeuw zijn niet zozeer gekenmerkt door hun seksuele gedrag, maar door hun maatschappelijke, medische, juridische en symbolische uitsluiting door de samenleving.
Homogeschiedenis is dus Nederlandse geschiedenis tot in de haarvaten. Het is een wezenlijk deel van het historische zelfbeeld van de gehele samenleving. Maar als dat zo is, waarom vinden wij er dan zoweinig over in onze musea en archieven?

Een samenleving definieert zich ook door wat ze bewaart en koestert. Het collectieve geheugen werkt als een filter. Waar komen wij vandaan, hoe zijn we zo geworden, waar gaan wij naartoe? Onze culturele instellingen helpen de beslissingen die wij in het verleden hebben genomen te bewaren en te verduidelijken voor komende generaties. Gebrek aan historische kennis en voorstellingsvermogen kan zich al snel vertalen in onverschilligheid. Zoals dit schrijnend werd getoond door het Ministerie van Buitenlandse Zaken wanneer het constateerde dat het voor homoseksuelen in Iran ´niet totaal onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te functioneren´ mits ze ´niet al te openlijk voor de seksuele geaardheid uitkomen`. Ook onze minister president liet zien dat hij in het buitenland onze normen en waarden, zoals de openstelling van het huwelijk voor homoseksuele mannen en vrouwen, niet zonder meer verdedigt. Balkenende had in Indonesië ook kunnen kiezen voor een reactie in de geest van de Spaanse premier Luis Rodriquez Zapatero. Die toonde aanmerkelijk meer oog voor de historische en maatschappelijke stap die werd gezet door de openstelling van het huwelijk voor homoseksuelen in Spanje: ´Wij maken deze wet niet voor mensen die ver weg zijn en onbekend. We verruimen de mogelijkheid van geluk voor onze buren, onze collega’s, onze vrienden en onze families. En tegelijkertijd scheppen wij een beschaafdere samenleving omdat een beschaafdere samenleving zijn leden niet vernedert.´
Homoseksuelen hebben in Nederland een lange strijd gevoerd om zich niet te moeten verbergen en zichtbaar en met respect hun leven te kunnen leiden. De gouden jaren van onbezorgdheid lijken echter voorbij. Ik heb deze onbezorgdheid van Nederlandse homoseksuelen altijd als historisch uniek en als een groot goed ervaren. Het verlies aan vertrouwen in een veilige omgeving is een pijnlijke stap terug.

Het is tijd voor een duidelijk beleidsplan dat musea en archieven stimuleert ook dit aspect van de Nederlandse geschiedenis te documenteren. Daarbij hoort, zoals bij andere doelgroepen ook, een directe communicatie. De discussie in de laatste jaren over een homomuseum binnen de Nederlandse museumwereld eindigde echter, voordat ze begon, vaak met een gemakkelijke ridiculisering. Berlijn heeft al jaren een ‘Schwules museum’, in het Verenigd Koninkrijk wordt de oprichting van een gay museum serieus overwogen, in Amerika bestaan er verschillende initiatieven. Maar het voormalige gidsland Nederland laat het afweten.
Ook homo Nederland zelf moet zich daadkrachtiger inspannen. De integratie van de homogeschiedenis in de culturele instellingen is niet vanzelfsprekend. Als wij ons niet sterk maken voor onze geschiedenis, wie dan?
Homoseksuelen en heteroseksuelen hebben samen een unieke ontwikkeling meegemaakt in de laatste eeuw, tenminste hier, in dit land. Deze verworvenheid moet deel van ons nationaal geheugen worden. Komende generaties hebben een recht erop dat dit deel van hun geschiedenis op een vanzelfsprekende manier wordt bewaard.

“Niet weggooien!” Dat is het motto van een gezamenlijke actie van Nederlandse musea en instellingen op het gebied van de Tweede Wereldoorlog. De samenwerkende organisaties vragen aandacht voor het behoud van materiaal uit de oorlogsjaren van particulieren en instanties uit Nederland en Nederlands-Indië. Het doel is er voor te zorgen dat dit een goede bestemming krijgt. Musea en instellingen willen voorkomen dat op het eerste gezicht onbelangrijk geacht origineel materiaal uit de oorlogsjaren verloren gaan. Tijdens de discussie op 8 juni naar aanleiding van de LBR-lezing gaven het verzetsmuseum Amsterdam, IHLIA en het NIOD aan dat ook naar wegen moet worden gezocht, homoseksuelen duidelijker aan te spreken tijdens deze actie. Het verzetsmuseum Amsterdam wil de tentoonstelling Wie kan ik nog vertrouwen? gebruiken om haar verzameling op dit gebied uit te breiden.

© Klaus Müller

Kijk ook op: www.gaykrant.nl

naar boven