WIE KAN IK NOG VERTROUWEN?
|
|||||||||||
Homoseksueel in nazi Duitsland en bezet Nederland |
|||||||||||
Amsterdam, zaterdag 23 september 2006 Homoseksuelen werden hier door de Duitse bezetter helemaal niet zo vervolgd, zegt rechtshistoricus ‘Expositie Verzetsmuseum deugt niet' FRANS BOSMAN AMSTERDAM - De expositie Wie kan ik nog vertrouwen over de vervolging van homoseksuelen in Nederland en Duitsland, die donderdag in het Verzetsmuseum openging, geeft een onjuist beeld van de realiteit. Op sommige punten is zelfs met de waarheid gesjoemeld. Dat zegt rechtshistoricus Theo van der Meer. De expositie schetst een beklemmend beeld van het maatschappelijke klimaat onder de nazi's, waarin homoseksuelen zich staande probeerden te houden. Voor homo's in Nederland veranderde volgens Van der Meer niet zo veel tijdens de bezetting. “Sterker nog, in Amsterdam kwamen er zelfs homokroegen bij.” Na een periode waarin homo's in Berlijn openlijk zichzelf konden zijn, veranderde die tolerantie na dse machtsovername door de nazi's in 1933 in onderdrukking. Volgens Klaus Müller , samensteller van de tentoonstelling, werden honderdduizend homo's in Duitsland aangehouden. De helft van hen was aangegeven door buren, collega's of familie. Uiteindelijk werden vijftigduizend mannen vervolgd. Vijftien procent werd afgevoerd naar concentratiekampen. “Wat met de niet vervolgden is gebeurd en met die honderdduizenden andere Duitse homoseksuelen, komen we niet te weten,” zegt Van der Meer. Dat mensen werden verraden, gebeurde overigens niet alleen in nazi-Duitsland. “Uit de archieven van de politie in Den Haag uit 1920 blijkt dat buren, ouders en collega's ook toen al naar de zedenpolitie stapten om iemand aan te geven. De politie lichtte dan huisbazen en werkgevers in. Wat dat betreft was er geen enkel verschil met de latere situatie onder de Duitse bezetter.” De zedenpolitie in alle grote steden in Nederland hield al ver voor de oorlog kaartsystemen van homo's bij. “Ze werden na aangifte uitgenodigd op het bureau te komen. Daar werden ze gehoord en verzocht de volgende dag een pasfoto te komen brengen.” Zo stonden toen de oorlog uitbrak enkele duizenden homo's geregistreerd. Van der Meer: “Het zou geen enkele moeite hebben gekost die mensen op te pakken. Maar er is hier, anders dan in Duitsland, geen systematische vervolging geweest.” Het aantal processen tegen homoseksuelen - en daarbij ging het dan altijd om onzedelijk gedrag met jongens van onder de 21 - daalde zelfs tijdens de oorlog, zegt Van der Meer. In juli 1940 werd in Nederland paragraaf 175 van de Duitse strafwet ingevoerd. In Nederland heette dat de verordening 40/81. Dat stelde élk homoseksueel contact strafbaar. “Toch zijn uit die oorlogsjaren maar enkele tientallen veroordelingen bekend. En ze werden niet vervolgd, maar onder toezicht gesteld.” Van der Meer wil maar zeggen dat de werkelijkheid heel anders was dan de indruk die de tentoonstelling geeft. Wandelend door de expositie wijst Van der Meer op een aperte onjuistheid. Op één van de tekstborden staat hoe de politie in Den Haag op zaterdag 6 november 1943 binnenviel op een dansfeest van homoseksuele mannen en vrouwen. De bijna vijftig aanwezigen werden meegenomen naar het politiebureau. De meeste feestgangers werden volgens de tekst op de expositie tuchthuisstraffen of dwangarbeid opgelegd. Van der Meer: “Uit zowel het proces-verbaal als een artikel in Het Vaderland blijkt dat ze werden meegenomen omdat ze geen vergunning hadden voor het feest. Wie onder de 21 was, werd aan de ouders overgedragen. De anderen werden om vier uur ‘s nachts heengezonden.” Het is bijna het enige voorbeeld van vervolging in Nederland op deze tentoonstelling, zegt Van der Meer. “En dat is dan aantoonbaar onjuist.” Zo wordt ook de Amsterdamse zedenagent Jasper van Opijnen ten tonele gevoerd, die diverse Joodse homoseksuelen aan de nazi's overdroeg. Hun homoseksualiteit gold als extra verzwarende omstandigheid om hen sneller op transport te stellen, aldus de tentoonstellingstekst. Van der Meer stuitte op artikelen uit 1923 die Van Opijnen in De Politiebode schreef. “In één daarvan schrijft hij dat een einde zou moeten komen aan de diepe ellende van zovele duizenden, wier enige fout het is dat de natuur hun een andere neiging heeft gegeven dan de grote meerderheid.” Daarmee wil Van der Meer de zedenagent niet vrijpleiten, maar het maakt het beeld wel minder zwart-wit. Volgens Van der Meer is samensteller Müller op de hoogte gebracht van deze kritiek toen de expositie in kamp Westerbork te zien was. Müller zegt zich te baseren op het proefschrift van Pieter Koenders: Tussen christelijk reveil en seksuele revolutie. Van der Meer: “Dan moet hij Koenders nog maar eens goed lezen.” |